Tot in het begin van de zestiende eeuw ligt Scheemda ongeveer anderhalve kilometer noordelijker dan tegenwoordig. De bewoners verplaatsen, gedwongen door vloeden van de Dollard, maar ook door veenwater, het dorp naar een hoger gelegen gebied[1]. Het oude dorp en zijn kerk worden bedekt met een laag klei, maar door overlevering en vermelding op oude landkaarten[2] blijft de locatie van het kerkhof bekend (afb. 1). In de volksmond heet de plek het ’ol kerkhof’.
Bij het bepalen van de toekomstige route van Rijksweg 7, die ten noorden van Scheemda om dit dorp wordt geleid (afb. 2), is gekozen voor opoffering van het 'ol kerkhof'[3]. Het Biologisch Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen wordt in staat gesteld in het najaar van 1988 en 1989 onderzoek te verrichten[4].
Er zijn resten van twee kerken aangetroffen[5]. De oudste wordt gebouwd in de eerste kwart van de dertiende eeuw en is reeds in de tweede helft van dezelfde eeuw vervangen door een nieuwe kerk, die een weinig noordelijker wordt gesitueerd (afb. 7).
De eerste kerk De eerste kerk heeft een kruisvormige plattegrond met een rechte koorsluiting en een aangebouwde toren. Het koor is georiënteerd met een afwijking van 12° naar het Noorden[6]. De toren heeft gezien het grondplan waarschijnlijk de gedaante van een (gereduceerd) westwerk gehad: de breedte is gelijk aan de breedte van het schip maar de lengte is geringer dan die van de schiptraveeën[7].
De kerk heeft op de vaste zandondergrond gestaan door middel van een zogenaamde spaarboogfundering. Hierbij staat het opgaande muurwerk op bogen die rusten op stiepen[8]. De funderingsstenen zijn met tussenvoeging van geel zand gestapeld. De breedte van de funderingen bedraagt hier ongeveer 2 meter.
In het koor komen twee funderingsblokken tevoorschijn, waarvan de meest oostelijke de onderbouw van het altaar is geweest. De andere laat zich mogelijk verklaren als het restant van een stenen trap die naar een verhoogd koor heeft geleid (afb. 3) De afmetingen van de kerk bedragen binnenwerks ca. 30 x 6,5 meter, het dwarsschip ca. 22 x 6 meter en de toren ca. 4 x 6 meter. De buitenwerkse maten zijn inclusief de toren ca. 42 x 11 meter en het dwarsschip ca. 27 x 11 meter.
Het kerkhof De eerste kerk heeft slechts korte tijd gefunctioneerd, want zo’n 50 tot 75 jaar na de bouw is zij door een andere kruiskerk vervangen. Deze is geplaatst op een met zand verhoogd kerkhof[9], dat door een muur en een gracht is omgeven. Van deze kerkhofmuur zijn grote delen van de fundering en enig opgaand muurwerk (dikte 60 cm.) nog intact (afb. 4). De fundering heeft uit een soortgelijke boogconstructie bestaan als aantroffen bij de eerste kerk. De stiepen (fundering) zijn geplaatst op de vaste zandondergrond. We mogen aannemen dat het opgaande muurwerk een redelijke hoogte gehad heeft en samen met de ongeveerf 6 meter brede gracht het kerkhof alleszins verdedigbaar heeft gemaakt. De gracht kan aan de zuidzijde worden overgestoken via een dam waarop een stenen voetpad heeft gelegen. Dit pad leidt naar een poort in de kerkhofmuur. Van de poort is enkel een uitbraakspoor over. Gezien de omvang en de vorm van dit spoor is er waarschijnlijk sprake geweest van een poortgebouwtje of een overkluisde ingang.
De toren Op de westzijde van het kerkhof heeft een vrijstaande toren gestaan. Dergelijke torens uit de dertiende eeuw hebben in Oost-Groningen en Ostfriesland vaak een stoer karakter door hun brede grondplan en hun geringe hoogte (zoals Noordbroek en Zuidbroek). De huidige Scheemder toren, met een grondplan van ruim 10 x 10 meter, heeft waarschijnlijk aan dit beeld beantwoord. De dikte van de fundering bedraagt op bodemniveau ca. 2,50 meter, opgaand trapsgewijs verspringend naar een dikte van ongeveer 2 meter (afb. 5).
De begraafplaats De begraafplaats is geconcentreerd ten zuiden en zuidwesten van de kerk. Tijdens het onderzoek is een vijftigtal graven blootgelegd. Ze bestaan respectievelijk uit gemetselde grafkeldertjes, kuilen met houten deksel en (in de meeste gevallen) kuilen zonder verdere structuren. Veelal zijn graven door latere begravingen versneden of zelfs grotendeels opgeruimd. In een aantal gevallen is zelfs bewust voor het ledigen van een graf gekozen. Het bij herhaling gebruiken van graven wordt fraai gedemonstreerd door twee grafkeldertjes; in beide lagen zijn drie individuen begraven. De doden worden liggend op de rug met gekruiste armen ter aarde besteld (afb. 6).
De tweede kerk De plattegrond van de tweede kerk (afb. 8) vertoont grote overeenkomst met die van Garmerwolde (derde kwart dertiende eeuw): de armen van het dwarsschip hebben een vierkant grondplan. Bij latere romanogotische kerken wordt dit grondplan rechthoekig (Zuidbroek, Noordbroek. voormalige kerk Eexta). Het koor van de kerk wijkt 8° naar het Noorden af. De afmetingen van de kerk bedragen buitenwerks ca. 38 x 12 meter, dwarsschip ca. 31 x 12 meter en binnenwerks respectievelijk ca. 33 x 7.5 meter en ca. 25 x 5.5 meter.
De kerk heeft twee bouwkundige bijzonderheden gekend: aan de zuidzijde tussen schip en dwarsschip is de kerk uitgebreid met een klein zijschip (afmetingen binnenwerks ca. 9 x 3 meter). De westmuur van dit zijschip sluit in het interieur aan op een muur die het schip in tweeën deelt (zie afb. 7 en 8). Een dergelijke binnenmuur wordt door Van Giffen in de kerk van Termunten aangetroffen[10]. Van den Berg suggereert dat deze muur heeft gediend als een scheiding tussen monniken en parochianen[11].
Wanneer we ervan uitgaan dat de eerste kerk van Scheemda van een gereduceerd westwerk is voorzien, dan lijkt een functionele (liturgische tweedeling hier al aanwezig te zijn geweest[12]. Deze tweedeling wordt bij de bouw van de nieuwe kerk opnieuw toegepast. Aangezien de toren vrijstaand wordt gebouwd, vervalt de mogelijkheid van een westwerk en moet de tweedeling van de kerk bouwkundig op een andere manier worden opgelost, namelijk door een dwarsmuur in het schip[13]. Er is zeer wel mogelijk sprake van een verband tussen een gereduceerd westwerk en een schip binnenmuur. De functie van beide is gelijk; het verschijnen van de vrijstaande torens heeft tot een andere verwerkelijking van deze functie geleid.
Het reeds genoemde zijschip, dat een latere toevoeging is geweest, sluit met de westmuur aan op de dwarsmuur van het schip. Een verdere uitbreiding van het zijschip in westelijke richting zal de functionele tweedeling van het schip hebben doorbroken. Of er inderdaad sprake is geweest van een scheiding tussen monniken en parochianen blijft gissen, maar dit kan worden aangenomen als we denken aan het doxaal of koorhek, zoals we die in veel oude Groninger kerken hebben aangetroffen. Ten tijde van de Beeldenstorm zijn verreweg de meeste katholieke doxalen verdwenen.
Dateringen De tweede kerk is gezien de kruisvormige plattegrond met rechtgesloten koor, het vierkante grondplan van de dwarsarmen en de vrijstaande toren te plaatsen in het derde kwart van de dertiende eeuw, dus circa 1280. Deze datering is dus een terminus post quem voor de bouwdatum van de eerste kerk. Deze eerste kerk vertoont qua plattegrond grote overeenkomst met de tweede kerk. Het verschil (gereduceerd west werk in plaats van een vrijstaande toren) is hiervóór al aan de orde geweest. Een datering van de kerk vóór ca. 1170 komt niet in aanmerking omdat de kerk in baksteen is opgetrokken. Op grond van het (verondersteld) gereduceerd westwerk en het gebruikte formaat baksteen (28-29 x 14-15 x 8,5-9 cm) -hoewel een zwak dateringsmiddel- is plaatsing van het gebouw in de eerste kwart van de dertiende eeuw (circa 1220) het meest waarschijnlijk te achten.
Baksteen Het gebruik van baksteenformaten als dateringsmiddel heeft al de nodige stof tot discussie opgeleverd[14]. Het opstellen van een chronologische reeks wordt bemoeilijkt door grote regionale verschillen. In Scheemda gaat een klein formaat (zoals boven vermeld) kloostermop, gebruikt voor de eerste kerk, vooraf aan een groter formaat (30,5-31,5 x 14,7-15,5 x 8.6- 9,3) dat voor de tweede kerk is gebruikt. Afbraakmateriaal van de eerste kerk blijkt in de funderingen van de tweede kerk te zijn verwerkt. In de fundering van de vrijstaande toren is zowel het kleine als het grote formaat gebruikt. Dit geldt ook voor de stenen grafkeldertjes. De kerkhofmuur is in zijn geheel uit het grote formaat baksteen opgetrokken. Beide steensoorten blijken te zijn gebakken van keileem, een grondstof die men in de directe omgeving heeft kunnen winnen.
Conclusie Waarom men op een gegeven moment een nieuwe kerk heeft gebouwd is door de opgraving niet duidelijk geworden. Zijn er bouwkundige problemen gerezen? Is de kerk door geweld vernield? Waarom heeft men de kerk niet op dezelfde plaats herbouwd? Men heeft het in ieder geval nodig gevonden de tweede kerk met een muur en een gracht te omringen. Gezien de vondsten van schiettuig (een pijlpunt, een haakbuskogel en een aantal schijfvormige projectielen[15] op het kerkhof is dit geen overbodige maatregel geweest.
In of kort na 1509 heeft men het dorp moeten verlaten; een grote inbraak van de Dollard maakt het wonen in het laag gelegen veengebied definitief onmogelijk. Puinplekken in het land doen vermoeden dat het oude dorp in de onmiddellijke omgeving van de kerk gelegen heeft.
Gezien het feit dat het 'Ol Kerkhof’ en de kerk van het huidige Scheemda[16] op dezelfde opstrekkende heerd liggen (tot 1973 bezit van de Hervormde Gemeente)[17], mogen we veronderstellen dat deze kavelstructuur al in de middeleeuwen bestaat. Deze veronderstelling wordt versterkt door de oriëntatie van het kerkhof (beter gezegd van de lange zijden van de kerkhofmuur en de gracht), die gelijk is aan de oriëntatie van de opstrekkende kavels. Het bovenstaande houdt in dat na de inpoldering van het door de Dollard overstroomde gebied de inwoners van Scheemda hun herwonnen grondbezit volgens de oude kavelpatronen hebben kunnen indelen. Hoger gelegen gebieden in het zuidelijk deel van het kerspel zijn niet overstroomd. Mogelijk heef dit de reconstructie vergemakkelijkt omdat de kavelstructuur op deze hoger gelegen gebieden nog intact is geweest. Bij een strokenverkaveling vindt men de bewoning op de afzonderlijke kavels en dan meestal langs een bepaalde structuurlijn zodat een lintbebouwing ontstaat[18]. Een zodanige bebouwing kunnen we ook voor het voormalige dorp Scheemda aannemen.
Oorspronkelijke schrijver: J. Molema, BAI, Groningen.
Over de schrijver/bron:
Meer lezen:
|
|||||||||||||||||||
|